Gegevensbescherming

Onderwijsinspectie: evaluatie risicogericht toezicht

De Wet op het onderwijstoezicht (WOT) regelt de wijze waarop in Nederland toezicht wordt gehouden op de kwaliteit van het onderwijs. Dit toezicht wordt uitgeoefend door de Inspectie van het Onderwijs Kern van het toezicht is dat scholen worden beoordeeld op de kwaliteit van het onderwijs en dat dat oordeel openbaar wordt gemaakt. Scholen die niet aan de normen voldoen, worden gekwalificeerd als zwak of zeer zwak. Deze scholen krijgen maximaal twee jaar de tijd de kwaliteit van het onderwijs weer op een aanvaardbaar niveau te brengen. In deze verbeterfase voert de inspectie geïntensiveerd toezicht uit.

Sinds 2007 werkt de Inspectie met het systeem van risicogericht toezicht. Dat wil zeggen dat de aard en de omvang van het toezicht worden afgestemd op de risico’s op een opleiding of school. Bij de risicoanalyse worden onder meer CITO-scores, examenresultaten, in-, door-, en uitstroomgegevens, jaarstukken, signalen (zoals klachten) en nalevingsaspecten geanalyseerd.

De Rijksuniversiteit Groningen heeft samen met Pro Facto onderzoek verricht in opdracht van de Inspectie naar het succes van het risicogerichte toezicht. Dat is gebeurd in termen van selectiviteit, efficiency en kwaliteit.

Uit het onderzoek blijkt dat het risicogerichte toezicht erin slaagt de risicoanalyse goed in de scholen met (zeer) zwakke onderwijskwaliteit te achterhalen. De vraag of het onderwijstoezicht ook effectief is, is uiteraard lastig te beantwoorden. Toch is niet onaannemelijk dat het toezicht een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan het verminderen van het aantal (zeer) zwakke scholen in ons land.

De Inspectie heeft ook een zelfevaluatie gedaan over haar toezicht. Daarbij was het oordeel zeer positief over de efficiency van het toezicht, positief over de risico-analyses en gematigd positief over de effectiviteit van het toezicht. In onze analyses hebben we hier kanttekeningen bij gezet, de zelfevaluatie was naar ons oordeel soms iets te positief en eendimensionaal. Dit laat echter onverlet dat – als eindoordeel – ook door ons de drie aspecten alles bij elkaar opgeteld positief gewaardeerd worden.

Klik hier om het evaluatierapport te downloaden.

Rekenkamercommissie Rheden: effectiviteit subsidies

In opdracht van de Rekenkamercommissie van de gemeente Rheden gaat Pro Facto onderzoek uitvoeren naar het subsidiebeleid. De centrale onderzoeksvraag daarbij is in hoeverre het subsidiebeleid van de gemeente Rheden doeltreffend is. Deze vraag valt uiteen in een aantal deelvragen binnen vijf thema's:

I. Subsidies
II. Beleid, subsidiemethodiek en verordening
III. Effectiviteit
IV. Rol gemeenteraad
V. Beleving van de gesubsidieerden

WODC: tariefregulering in de advocatuur

Tariefregulering binnen de Nederlandse advocatuur leidt niet noodzakelijkerwijs tot lagere prijzen, meer transparantie en efficiëntie of een hogere kwaliteit van de juridische dienstverlening. Dat blijkt uit het door Pro Facto verrichte onderzoek ‘Tariefregulering in de advocatuur’, waarvoor oud-staatssecretaris van Veiligheid en Justitie Teeven vorig jaar opdracht gaf. Klik hier om het onderzoeksrapport downloaden. Uit onderstaand artikel van Joris Rietbroek op www.advocatie.nl blijken de belangrijkste bevindingen van ons onderzoek.

De staatssecretaris liet dit onderzoek uitvoeren teneinde betere afwegingen te kunnen maken over de toekomst van de gefinancierde rechtsbijstand. Om de verwachte voor- en nadelen van tariefregulering in de advocatuur te kunnen toetsen, voerde onderzoeksinstituut Pro Facto van de Rijksuniversiteit Groningen vergelijkende case study’s uit naar de advocatuur in Nederland, Duitsland (wel tariefregulering) en Zweden (geen tariefregulering, ruimhartig rechtsbijstandstelsel). Daarnaast maakten de onderzoekers een vergelijking met het Nederlandse notariaat, waarin tariefregulering sinds 1999 juist (deels) werd afgebouwd.

De diverse bevindingen komen voor het grootste deel niet overeen met verwachtingen en aannames van de ministeries van Veiligheid en Justitie en Economische Zaken. Zo wijzen de case study’s uit dat tariefregulering niet per definitie leidt tot lagere prijzen en een betere toegankelijkheid tot het recht. Dat is alleen het geval als een vastgesteld tarief onder het geldende markttarief zou zitten, zodat een advocaat voor de consument beter betaalbaar en toegankelijk wordt. Als de prijzen al zouden dalen en advocaten zodoende worden gedwongen meer kostenbewust te werken (an sich wel een positief effect van tariefregulering), dan kan dit ten koste kunnen gaan van de kwaliteit van de dienstverlening doordat er minder uren aan een zaak kunnen worden besteed.

Nu is de kwaliteit van de juridische dienstverlening in de afzonderlijke case study’s lastig te meten, geven de onderzoekers aan, al is er in zowel Nederland, Duitsland als Zweden sprake van kwaliteitsproblemen. En als de mate van kwaliteit ondoorzichtig is voor de consument, zal concurrentie vooral op prijs plaatsvinden. Dit kan weer leiden tot het aanbieden van advocaatdiensten onder de kostprijs, wat eveneens een risico voor de kwaliteit kan inhouden.

Ook brengt tariefregulering niet per se meer duidelijkheid met zich mee over wat juridische dienstverlening mag kosten. Uit de vergelijkingen met Duitsland en het Nederlandse notariaat blijkt dat deze vorm van transparantie vooral verbetert voor ‘partijen die veelvuldig met juridische procedures in aanraking komen, zoals de advocaat zelf, grote bedrijven en de overheid. Voor consumenten zorgt tariefregulering in de bestudeerde casestudy’s niet voor een vergroting van de prijstransparantie’.

Verder hebben de onderzoekers in de case study’s geen verbanden gevonden tussen tariefregulering en een verbetering van verzekerbaarheid. De opinie in Duitsland is weliswaar dat de verzekerbaarheid groot is, maar dit wil nog niet zeggen dat de invoering van tariefregulering in Nederland hetzelfde effect zal hebben.

>Tot slot is het de vraag of regulering inderdaad meer innovatie en concurrentie in de branche teweeg zal brengen, zoals het ministerie verwacht. In het geval van lagere tarieven en daarmee lagere winstmarges zouden advocaten andere verdienmodellen moeten ontwikkelen, maar uit de casestudy Duitsland blijkt in ieder geval niet dat tariefregulering tot meer innovatie en concurrentie heeft geleid.

Al met al is het volgens de onderzoekers mogelijk dat er ook zonder tariefregulering een systeem kan ontstaan met minimumtarieven, waarvan het Zweedse model een voorbeeld is. Hier zijn de tarieven in de gesubsidieerde rechtsbijstand namelijk maatgevend voor de vergoeding van juridische bijstand. Tariefregulering brengt hoe dan ook geen concrete voordelen, stelt Pro Facto: ‘De belangrijkste conclusie die uit de vergelijking kan worden getrokken, is dat in geen van de bestudeerde stelsels de belangrijkste problemen – namelijk het niet transparant zijn van prijs en kwaliteit – wordt opgelost.’

Omdat de commissie Wolfsen momenteel bezig is met een onderzoek naar het gefinancierde rechtsbijstandstelsel, acht huidig staatssecretaris van Veiligheid en Justitie Dijkhoff het momenteel ‘niet opportuun een nadere standpuntbepaling in te nemen’ naar aanleiding van dit onderzoek.

WODC: sturing van de Nationale politie

Sinds 1 januari 2013 heeft Nederland een nationale politie. De vorming van de Nationale Politie is een ingrijpende operatie, wellicht zelfs een van de grootste reorganisaties binnen de rijksoverheid ooit. Zeker is dat de oprichting van de Nationale Politie veruit de grootste publieke organisatie in ons land heeft opgeleverd. De Nationale Politie bestaat uit 60.000 fte en heeft een jaarlijks budget van 5 miljard euro.

In vergelijking met de vorige politieorganisatie is het gezag over de politie onveranderd gebleven. Het beheer is wel veranderd. Waar dat eerst bij de korpsbeheerder was gelegen (de burgemeester van doorgaans de grootste gemeente binnen een politieregio), is dat onder de Nationale Politie de minister van Veiligheid en Justitie geworden.

De vormgeving en sturing van het beheer van de Nationale Politie is een belangrijk thema bij het ontstaan van de nieuwe relaties tussen de minister van Veiligheid en Justitie en de Nationale Politie. De politietop en de top van het ministerie zoeken in de nieuwe juridische en feitelijke constellatie naar nieuwe verhoudingen die worden aangeduid als 'modernisering sturing financieel beheer politie', en die zich richt op de ontwikkeling van een modern sturings- en beheersingskader. De vraag is hoe dat eruit moeten komen te zien. Om die vraag te beantwoorden hebben politie en ministerie besloten een aantal gezamenlijke werkbezoeken bij (vergelijkbare) organisaties af te leggen om een gedeeld referentiekader op te bouwen voor het beantwoorden van die sturingsvraag. Ter voorbereiding daarvan is een werkdocument nodig waarin een theoretische inkadering wordt aangeboden. Dat werkdocument is door Pro Facto opgesteld.

Rekenkamer Brabantse Delta: kerntaken

De rekenkamercommissie wil inzicht krijgen in de kerntaken van het waterschap. Wat zijn wettelijke kerntaken, welke taken worden bestuurlijk tot de kern gerekend en hoe verhoudt dit zich tot de feitelijke taakuitoefening? Op basis van een analyse van de kerntaken wil de rekenkamercommissie een antwoord op de vraag of het waterschap voorbereid is op de toekomst. Pro Facto voert dit onderzoek uit.

Ommelander Rekenkamer: de uitvoering van het subsidiebeleid

Met het verstrekken van subsidies zijn grote maatschappelijke, politieke en financiële belangen gemoeid. Door het verstrekken van subsidies kan een gemeente instellingen en organisaties stimuleren bepaalde activiteiten te verrichten zodat gemeentelijke beleidsdoelen worden behaald. Hierbij is vrijwel altijd sprake van een wederkerig belang. De gemeente wil namelijk bepaalde doelen behalen, terwijl de instelling haar activiteiten graag wil uitvoeren.

Het proces van subsidieverstrekking bestaat uit verschillende onderdelen: de aanvraag, de subsidieverlening en de subsidievaststelling. Het college van B&W toetst de subsidieaanvraag en besluit vervolgens om al dan niet over te gaan tot het verlenen van de aangevraagde subsidie. Wanneer wordt besloten subsidie te verlenen, dan betekent dit niet dat een aanvragende partij een onomkeerbaar recht heeft op een bepaald subsidiebedrag. Het betekent slechts dat er een voorlopig recht is ontstaan op een subsidiebedrag. In veel gevallen worden er voorschotten op de subsidie verschaft.

Na afloop van een subsidietijdvak dient de instelling aan wie een subsidie is verleend opnieuw een aanvraag te doen ter vaststelling van de subsidie. Als de gesubsidieerde activiteiten zijn uitgevoerd dan geeft het college een beschikking tot subsidievaststelling af. Het college kan de subsidie ook lager vaststellen, indien ze niet tevreden is over bijvoorbeeld de verrichte activiteiten. Met de vaststelling is het subsidiebedrag voor de aanvrager in beginsel definitief. Subsidiebesluiten kunnen ook direct in de vorm van een vaststellingsbesluit worden genomen. In de gemeente Slochteren kunnen bijvoorbeeld waarderingssubsidies en subsidies tot en met een bedrag van € 3.000 ineens worden vastgesteld. In de gemeente Hoogezand-Sappemeer kan een subsidie tot € 5.000 direct of ambtshalve na 13 weken worden vastgesteld. Daarnaast kan de uitvoering van gesubsidieerde activiteiten nog gegarandeerd worden door een uitvoeringsovereenkomst.

De Ommelander Rekenkamer heeft besloten om het aantal feitelijke subsidieverstrekkingen van de gemeente Hoogezand-Sappemeer en de gemeente Slochteren tegen het licht te houden. Daarbij dient te worden gekeken naar het gehele subsidieproces van de gemeente Hoogezand-Sappemeer en de gemeente Slochteren en de daarmee samenhangende beleidsdoelen. Pro Facto voert dit onderzoek uit.

Rekenkamercommissie Woerden: effectiviteit van subsidies

Een subsidie is een beleidsinstrument. Het is een middel om een bepaald doel van de verstrekker van die subsidie te verwezenlijken. De veronderstelling dat het verstrekken van een subsidie bijdraagt aan het verwezenlijken van één of meer doelen van de verstrekker is de basis voor iedere subsidieverstrekking.

Om zich te kunnen verantwoorden (naar financiers) moeten (subsidieontvangende) organisaties in toenemende mate hun prestaties inzichtelijk maken en duidelijk maken wat de meerwaarde is van hun werk. Het begrip effectiviteit speelt daarbij een belangrijke rol. Effectiviteit gaat over meer dan het realiseren van doelstellingen. De effectiviteit van een subsidie kan worden omschreven als de mate waarin de prestaties van een gesubsidieerde organisatie bijdragen aan de verwezenlijking van de doeleinden van de subsidieverstrekker.

Pro Facto gaat in opdracht van de rekenkamercommissie van Woerden onderzoek doen naar (het inzicht in) de effectiviteit van subsidies. De centrale onderzoeksvraag luidt als volgt:

Wat is de aard en totale omvang van subsidieverleningen in de gemeente Woerden, wat zijn de afwegingen en overwegingen bij het (al dan niet) verlenen van subsidies, in hoeverre voldoen de subsidies aan de randvoorwaarden om het effect ervan te kunnen bepalen en hoe kan de inzichtelijkheid van het effect van subsidies vergroot worden?

WODC: de Wet Bibob en het eigen onderzoek van bestuursorganen

Een wijziging van het Bibob-stelstel kan leiden tot een doeltreffender toepassing, maar ook aan de huidige uitvoeringspraktijk kan nog het nodige verbeterd worden. Ook op die manier kan de effectiviteit van de wet worden verhoogd. Dat is de belangrijkste conclusie van een onderzoek van Pro Facto en de Rijksuniversiteit Groningen naar de Wet Bibob.

Sinds 1 juni 2003 kunnen verschillende bestuursorganen gebruik maken van deze wet, voluit de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur. De Wet beoogt te voorkomen dat de overheid door de aanbesteding van overheidsopdrachten of het verlenen van subsidies of vergunningen, onbedoeld criminele activiteiten faciliteert. Bij de behandeling van de Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob in de Eerste Kamer werden opmerkingen gemaakt over veronderstelde onmogelijkheden om zicht te krijgen op stroman-constructies. De minister van Veiligheid en Justitie heeft daarop toegezegd onderzoek te doen naar een aantal scenario's om de informatiepositie van bestuursorganen te verbeteren. In het onderzoek stond de volgende vraag centraal: Hoe kan de Bibob-procedure zo worden ingericht dat bestuursorganen zo snel mogelijk over een goed en rechtmatig tot stand gekomen advies beschikken ten behoeve van hun besluitvorming?

Ter beantwoording van deze vraag zijn twee deelonderzoeken verricht. Het eerste deelonderzoek betrof een inventarisatie van de huidige samenwerking en informatie-uitwisseling, terwijl in het kader van het tweede deelonderzoek een scenarioverkenning is verricht.

 

Rekenkamercommissie Amersfoort: de afhandeling van klachten en bezwaren

De raad van Amersfoort heeft tijdens zijn vergadering op 11 februari 2014 de conclusies en aanbevelingen van het rekenkameronderzoek naar de behandeling van bezwaarschriften en klachten overgenomen. Pro Facto heeft dit onderzoek uitgevoerd in opdracht van de rekenkamercommissie Amersfoort.

Doel van het onderzoek was na te gaan of sprake is van een efficiënte en effectieve behandeling van bezwaren en klachten en ook of de indieners tevreden zijn hierover. Een adequate behandeling van klachten en bezwaren is immers een essentieel onderdeel van de gemeentelijke dienstverlening.

Uit het onderzoek blijkt dat de wijze van bezwaar- en klachtbehandeling verbeterd kan worden. Waar de behandeling van bezwaren op grond van de Woz goed verloopt, is dat niet of onvoldoende het geval bij bezwaren op het terrein van sociale en algemene zaken. Ook uit de rapportcijfers van de indieners van bezwaarschriften blijkt dit. De behandeling van de Woz-bezwaren krijgt een 6,3 als rapportcijfer, maar de overige bezwaren scoren een onvoldoende (algemene zaken 5,4 en sociale zaken een 4,3). Hoewel uit het onderzoek blijkt dat de behandeling van klachten voldoende efficiënt en effectief verloopt, zijn de indieners toch niet tevreden over de afhandeling van hun klacht. Zij geven gemiddeld een 4.

Op grond van de bevindingen, is een aantal aanbevelingen gedaan. Allereerst is aanbevolen na de ontvangst van een bezwaarschrift of klacht altijd en zo snel mogelijk contact op te nemen met de indiener. De communicatie met de indiener van een bezwaarschrift of een klacht, ook over de voortgang van de afhandeling, moet centraal worden gesteld. Verder is aanbevolen achterstanden weg te werken, lering te trekken uit ingediende klachten en bezwaren en de kwaliteit van de primaire besluitvorming sociale zekerheid onder de loep te nemen. Tot slot is de aanbeveling gedaan om daar waar zich knelpunten voordoen de wijze van behandelen nog eens te bekijken en deze wellicht aan te passen.

 

ZonMw: gedwongen zorg bij jeugdigen en volwassenen

In de geestelijke gezondheidszorg, justitiële en gesloten jeugdzorg en forensische zorg bestaan verschillende wettelijke regelingen die gedwongen zorg mogelijk maken. Daarbij kan het gaan om gedwongen verblijf in een bepaalde instelling, maar ook om het onder dwang toepassen van een behandeling of het treffen van dwangmaatregelen ter bescherming van anderen.

De achtergrond van deze thematische wetsevaluatie wordt gevormd door bestaande verschillen tussen de binnen de genoemde zorgterreinen geldende wettelijke regelingen. Deze verschillen zijn reeds op zichzelf genomen relevant, maar ook omdat tussen de genoemde zorgterreinen pendelbewegingen aan de orde zijn: patiënten die van de ene sector naar de andere gaan en worden geconfronteerd met verschillen in hun juridische positie. Dit roept tal van vragen op, die niet alleen de juridische aspecten van de wetgeving betreffen maar ook de kwaliteit en continuïteit van de zorgverlening. Deze problematiek wordt nog eens geaccentueerd door het gegeven dat met betrekking tot tal van wettelijke regelingen op het gebied van gedwongen zorg voorstellen tot herziening van wetgeving aanhangig of in voorbereiding zijn. Kernvraag van deze thematische evaluatie is of de wetgever met de te onderscheiden wettelijke regelingen op het terrein van gedwongen zorg voor jeugdigen en volwassenen een consistent en doelmatig wettelijk kader op dit terrein tot stand heeft gebracht.

In dit onderzoek staan de volgende drie deelvragen centraal:

  • Hoe is de rechtspositie van jeugdigen en volwassenen aan wie gedwongen zorg is opgelegd, geregeld in de relevante huidige en voorgenomen wetgeving? Welke verschillen zijn er en zijn die verklaarbaar en rechtvaardig?
  • Hoe werken die regelingen (mede in onderling verband) voor jeugdigen en volwassenen in de praktijk, welke verschillen zijn er per sector/doelgroep, zijn die verklaarbaar en zijn die rechtvaardig? Welke lacunes/knelpunten doen zich daarbij in de praktijk voor?
  • In hoeverre bieden de wettelijke regelingen op de hierboven genoemde terreinen gezamenlijk een consistent en doelmatig wettelijk kader inzake gedwongen zorg en welke mogelijkheden zijn er om dit kader te verbeteren?

Deze vragen zullen worden onderzocht door een combinatie van juridisch en empirisch onderzoek door een onderzoeksteam waar naast Pro Facto ook de Erasmus Universiteit (prof. Bleichrodt, prof. Mevis, mr.dr. Ploem, mr. Uit Beijerse, mr. Van der Wolff) en het AMC (prof. Legemaate, prof. Levi) deel van uitmaken.

Chantal Ridderbos-Hovingh

uw contactpersoon
Chantal Ridderbos-Hovingh

Chantal is voor dit onderwerp onze contactpersoon.
Meer informatie over haar vindt u hier.
050 313 98 53

Neem contact op met Chantal

Zoeken