Onderzoeker Erwin Krol volgt ontwikkelingen over het interbestuurlijk toezicht op de voet.
Pro Facto ondersteunt verschillende provincies met het invullen van het interbestuurlijk toezicht (IBT). We brengen in kaart wat de huidige resultaten zijn en wat de ervaringen en waarderingen van zowel onder toezicht gestelden als toezichthouders zijn. Dit leidt tot lessen en adviezen voor de toekomstige professionele inrichting van het IBT, met meerwaarde voor alle partijen. Ook bij gemeenten leven soms met vragen over bijvoorbeeld het aanleveren van toezichtrapportages, het versterken van het horizontale verantwoordingsmechanismen of het doorvoeren van aanbevelingen van de provinciale toezichthouder (bijvoorbeeld in het VTH-beleid). Onderzoeker Erwin Krol vertelt over zijn ervaringen met het IBT vanuit zijn betrokkenheid bij de landelijke evaluatie van de Wet revitalisering generiek toezicht en bij provinciale onderzoeken.
Spannend onderwerp
“Het interbestuurlijk toezicht, ook wel IBT genoemd, is natuurlijk voor veel overheden een spannend onderwerp. Dat geldt voor het Rijk dat de kaders waarbinnen interbestuurlijk toezicht moet plaatsvinden heeft neergelegd in wet- en regelgeving én dat bovendien zelf toezichthouder is op de uitvoering van bepaalde gemeentelijke en provinciale medebewindstaken. Maar dat is ook het geval voor de provincies die sinds de inwerkingtreding van de Wet revitalisering generiek toezicht op 1 oktober 2012 dé centrale toezichthouder voor gemeenten en waterschappen zijn en die zelf ook onder toezicht staan van het Rijk. Uiteraard is het onderwerp ook spannend voor gemeenten en waterschappen die onder toezicht staan van zowel de provincie als het Rijk.”
Uitgangspunten
“Met de Wet revitalisering generiek toezicht (Wrgt) streefde de wetgever een vereenvoudiging van het stelsel en een breuk met het tot dan toe uitgeoefende IBT na. Het IBT 2.0 zou meer uit moeten gaan van vertrouwen in de onder toezicht gestelde overheden en met name de horizontale verantwoordigingsmechanismen tussen raad en college en tussen PS en GS. Verder zouden de toezichtbevoegdheden soberder, terughoudender, risicogerichter en transparanter uitgeoefend moeten worden. De toezichtlasten voor zowel de toezichthouder als de onder toezicht gestelde zouden hierdoor fors afnemen. Eén van de manieren om deze doelen te bereiken is het afschaffen van specifieke toezichtsinstrumenten, zoals de aanwijzing of de goedkeuring. In plaats hiervan moeten toezichthouders het generieke instrumentarium, namelijk schorsing en vernietiging en indeplaatsstelling gebruiken. Toepassing van deze instrumenten zou uit de taboesfeer moeten komen.”
Papier is geduldig
"De Wrgt heeft in de praktijk belangrijke veranderingen teweeg gebracht”, aldus Erwin. Provincies zijn sinds 2012 voortvarend aan de slag gegaan met een nieuwe invulling van het IBT, maar worstelen regelmatig met de vraag hoeveel meerwaarde dit nu oplevert voor gemeenten en voor het overheidsbestuur in het algemeen. Het provinciale toezicht is te karakteriseren als systeemtoezicht, waarbij vooral het systeem en de processen waarlangs besluiten en handelingen tot stand komen beoordeeld worden in plaats van deze besluiten zelf te beoordelen. De veronderstelling is namelijk dat een goed systeem leidt tot goede uitkomsten. Maar klopt dat in de praktijk ook? Naar mijn mening is het absoluut noodzakelijk om naast systeemtoezicht ook reality checks uit de voeren. Papier is immers geduldig.
“Daarnaast viel mij op dat toezichthouders terughoudend zijn met het toepassen van formele instrumenten. Dat is op zich een prima ontwikkeling. Provincies spannen zich vooral in om op informele wijze met bijvoorbeeld advies, overleg en voorkantsturing het beoogde resultaat te behalen. Vaak lijkt ambtelijke of bestuurlijke druk voldoende om een gemeente te bewegen de medebewindstaken op een juiste wijze uit te voeren. Dit betekent wel dat het generieke instrumentarium nog niet gerevitaliseerd is. Het taboe blijft dus bestaan.”
Uitspraak Raad van State
“Inmiddels kennen we in ieder geval één casus waarin besloten is tot indeplaatsstelling en de gemeente dus niet met informele middelen in de gewenste richting te bewegen was. Dit besluit is zelfs door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beoordeeld”, aldus Erwin. Het gaat om de volgende uitspraak: ECLI:NL:RVS:2018:2647. Het college van GS van Groningen had namens het college van Delfzijl voorzien in het voldoen aan de taakstelling op grond van artikel 28 van de Huisvestingswet, in de volksmond de huisvesting van statushouders. GS wilde hiermee de achterstelling in de taakstelling die Delfzijl had opgelopen wegwerken. Het college van Delfzijl acht de besluitvorming onzorgvuldig en meende dat – met een andere rekensystematiek – wel was voldaan aan de taakstelling. In de rechterlijke procedure stelt de Afdeling het college van Delfzijl in het ongelijk. Zij oordeelt dat het college van GS het indeplaatsstellingsbesluit voldoende zorgvuldig heeft voorbereid en terecht geoordeeld heeft dat Delfzijl haar huisvestingstaak verwaarloosde. Deze uitspraak zal een opluchting zijn voor alle IBT-toezichthouders. Erwin besluit: “Als de Afdeling Delfzijl in het gelijk had gesteld, was naar mijn inschatting het taboe op de generieke instrumenten groter geworden dan ooit tevoren. En daarmee was het IBT misschien verworden tot een tandeloze tijger.”
Download
Klik hier voor het eindrapport