Gegevensbescherming

Waterschap Vallei en Veluwe: toezicht en handhaving

Het algemeen bestuur van Waterschap Vallei en Veluwe heeft besloten een doelmatigheidsonderzoek uit te voeren naar het toezicht en de handhaving door de organisatie. We gaan dit onderzoek uitvoeren in samenwerking met John Smits. De aanleiding is een samenloop van factoren zoals de behoefte aan een meer bestuurlijke afweging bij prioritering en inzet, de rolinvulling in relatie tot de Omgevingswet en het in 2021 opstellen van een nieuw handhavingsbeleidsplan. Dit ook binnen de context van (nieuwe) opgaven die voortvloeien uit de Blauwe Omgevingsvisie 2050 (BOVI2050), strengere normeringen zoals voor ZZS/PFAS en de problematiek van verdroging/droogte. In het BOVI2050 is daarbij niet alleen een inhoudelijke visie op de opgaven maar ook een bestuurlijke visie op het waterschap wil (samen)werken, ook als het gaat om toezicht en handhaving.

Het doel van het onderzoek is het inzichtelijk(er) krijgen van de gevolgen van de veranderende rol van toezicht en handhaving en het komen tot meer bestuurlijke afwegingscriteria voor de prioriteitstelling, niet alleen vanuit risico’s gezien maar ook vanuit de ambities. Daarbij richt het onderzoek zich zowel op de huidige praktijk en welke lessen daaruit kunnen worden geleerd als op de ontwikkelingen en opgaven van de komende jaren, meer specifiek de horizon van het op te stellen handhavingsbeleidsplan 2022-2027.

Rekenkamercommissie Rivierenland: vergunningverlening, toezicht en handhaving

Pro Facto gaat onderzoek doen naar de vraag in hoeverre vergunningverlening, toezicht en handhaving doelmatig en doeltreffend zijn bij waterschap Rivierenland en welk beeld er is van de realisatie van de door het Algemeen Bestuur geformuleerde beleidsdoelen. De onderzoeksperiode betreft de periode van 2016 tot en met 2019. Een belangrijk onderdeel van het onderzoeksrapport is het formuleren van voorstellen die tot verbetering kunnen leiden. Het onderzoek dient concrete aanbevelingen op te leveren die het Algemeen Bestuur van Waterschap Rivierenland kan helpen bij de invulling van zijn kaderstellende en controlerende taak.

Provincie Drenthe: sturing in het kader van het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan Drenthe

In 2020 heeft Pro Facto voor de statengriffie van Drenthe een onderzoek uitgevoerd naar de sturing door provinciale staten van het provinciale mobiliteitsbeleid. Wij hebben onderzocht hoe de informatiepositie van PS binnen dit beleidsterrein vorm was gegeven. Het onderzoek mondde uit in enkele lessen en concrete aanbevelingen om de informatiepositie goed te borgen. 

Vertegenwoordigende organen, zoals provinciale staten of de gemeenteraad, hebben tot taak om sturing te geven aan en invloed uit te oefenen op het provinciale of gemeentelijke beleid. Zij kunnen beleidsmatige en financiële kaders voor het beleid stellen. De colleges van gedeputeerde staten of van burgemeester en wethouders horen het beleid binnen deze kaders uit te voeren. PS of de gemeenteraad zouden moeten controleren of dat daadwerkelijk het geval is en kunnen eventueel besluiten om bij te sturen en nieuwe kaders te formuleren. Voor effectieve sturing geldt dat een goede informatiepositie onontbeerlijk is. Het waarborgen van een goede informatiepositie is een essentiële randvoorwaarde om te sturen (zie bijvoorbeeld ook de discussie over de rol van de Tweede Kamer tijdens de toeslagenaffaire). Tijdens elke stap in de beleidscyclus moet dus oog zijn voor de wijze waarop informatie wordt verschaft en welke informatie dat dan is. Soms is gedetailleerde informatie nodig en gewenst, soms is informatie op hoofdlijnen voldoende. Een hoog geprioriteerd beleidsonderwerp vraagt om meer afzonderlijke informatiemomenten en uitgebreidere informatie, terwijl bij een laag geprioriteerd beleidsonderwerp de reguliere P&C-cyclus kan volstaan en niet voorzien hoeft te worden in afzonderlijke informatiestromen.

Uit het Drentse onderzoek bleek onder meer dat PS vaak niet bewust stilstaan bij de informatie die zij nodig hebben om kaders te stellen en te controleren. GS waren leidend bij de vraag welke informatie verschaft werd. Veel verstrekte informatie werd dan ook niet bediscussieerd. Tegelijkertijd bleven aangekondigde evaluaties uit, zodat een kans gemist werd om het beleid bij te sturen. Hoewel de informatiepositie van PS ‘op papier’ goed geborgd was, bleven in de praktijk kansen om met de juiste informatie te kunnen (bij)sturen onbenut.

Wij hebben aanbevolen dat PS met behulp van startnotities meer stilstaat, in het bijzonder bij langlopende beleidsprocessen, bij de informatiebehoefte. Zo wordt niet alleen afgesproken welke informatie PS willen ontvangen, maar ook wanneer en hoe PS geïnformeerd willen worden. Deze informatiemomenten zouden opgenomen kunnen worden in een langetermijnagenda, zodat duidelijk blijft voor PS wanneer belangrijke controlemomenten plaatsvinden en tijdig de benodigde informatie voor die belangrijke controlemomenten in het bezit van PS komt. Ook is het van belang om expliciet uit te spreken en vast te leggen dat bepaalde doelstellingen/beleidsinhoud niet langer actueel zijn en welke nieuwe doelstellingen gelden, wanneer er aanleiding bestaat om te komen tot herziening van bestaande (financiële) beleidskaders. Op deze manier komen PS echt meer aan het stuur!

Lees hier het volledige rapport.

Herkent u als raads- of statenlid of als griffier dat het soms lastig is om sturing te geven aan het provinciaal of gemeentelijk beleid? Bent u benieuwd naar tips en mogelijkheden om de sturing naar een hoger plan te tillen? Neem dan contact op met Erwin Krol. Wij staan graag klaar voor u, bijvoorbeeld door onderzoek te verrichten of interactieve workshops te geven. 

 

(Foto Standret)

WODC: fase 1 evaluatie Nederlandse Contraterrorismestrategie

De Nationale Contraterrorismestrategie 2016-2020 is het strategisch kader voor het tegengaan van de terroristische en extremistische dreiging tegen Nederland. De strategie verbindt alle overheidsorganisaties in de gezamenlijke aanpak van terrorisme en extremisme in Nederland, waarbij lokale, nationale en internationale overheden samenwerken met maatschappelijke organisaties, bedrijven en sleutelfiguren om preventieve en repressieve maatregelen te nemen. In opdracht van het WODC hebben wij onderzocht uit welke doelen en beleidsmaatregelen deze strategie bestaat en wat de verwachte bijdrage van deze beleidsmaatregelen is aan het tegengaan van terrorisme en extremisme in Nederland.  Vervolgens hebben we aanbevelingen gedaan over de evalueerbaarheid van deze maatregelen.

Vergeleken met de vorige CT-strategie is de CT-strategie 2016-2020 verbeterd waar het gaat om de sterkere focus (meer strategische uitgangspunten, minder operationele uitwerkingen) en het duidelijker formuleren van de doelstellingen.

Klik hier om het rapport te downloaden en hier voor de samenvatting ervan.

Rekenkamercommissie Meppel: subsidiebeleid

De rekenkamercommissie Meppel laat door Pro Facto en Lexnova onderzoek doen naar het gevoerde subsidiebeleid. Achtergrond is dat de gemeenteraad inzicht wil krijgen in de manier waarop het subsidiebeleid is vormgegeven. Ook wil de raad weten tot welke resultaten dat in de praktijk leidt. Het gaat daarbij niet alleen om het meten van prestaties en effecten, maar (vooral) ook om het handelen in tijden van financiële krapte (bezuinigingen) en de rol die de raad inneemt met betrekking tot het subsidiebeleid.

WODC: evaluatie Wet MBVEO ('Voetbalwet')

Pro Facto evalueerde in opdracht van WODC de Wet MBVEO (Wet Maatregelen Bestrijding Voetbalvandalisme en Ernstige Overlast). Deze wet biedt de burgemeester een instrumentarium om maatregelen te nemen tegen personen die voor ernstige overlast zorgen. Hoewel de wet in de volksmond ook wel de Voetbalwet wordt genoemd is deze niet alleen toepasbaar bij voetbalgerelateerde overlast, maar ook bij overlast in de wijk door bijvoorbeeld dak- en thuislozen, hangjongeren, overlast in het uitgaansleven of tijdens oud en nieuw. De wet geeft burgemeesters de bevoegdheid om een gebiedsverbod, een groepsverbod, een meldplicht op te leggen of een bevel aan ouders te geven met minderen tot twaalf jaar die voor ernstige overlast zorgen.

In deze tweede evaluatie stonden we onder meer stil bij de effectiviteit van de instrumenten die de wet biedt. We onderzochten hoe vaak de maatregelen worden ingezet, of het instrumentarium voldoet bij de verschillende typen ernstige overlast en of er knelpunten worden ervaren in de uitvoering.

Uit het onderzoek komt een wisselend beeld naar voren over de toepassing van de Wet MBVEO in de afgelopen jaren. Zo laat onderzoek een grote verscheidenheid zien in toepassing van de wet door gemeenten. De wet wordt vooral toegepast in grote gemeenten en wordt er haast uitsluitend gebruikt gemaakt van het gebiedsverbod. De overige instrumenten die de wet biedt worden in beperkte mate toegepast.

Ook zien we grote verschillen tussen gemeenten in de kwaliteit van de uitvoering. Waar sommige gemeenten zeer ervaren zijn, aan goede dossieropbouw doen en waarbij goede afstemming plaatsvindt tussen politie en gemeente, is de toepassing in andere gemeenten minder goed geborgd. In veel gevallen heeft dat te maken met gebrekkige kennis over de mogelijkheden van de wet en de toepassing ervan. Ook qua type overlast zijn verschillen te zien in de toepassing. Sommige gemeenten zien het vooral als middel tegen voetbalgerelateerde overlast, andere gemeenten vooral in de aanpak van overlast door daklozen of hangjongeren.

Ondanks de verschillen in de wijze en mate van toepassing en het feit dat gemeenten effecten niet monitoren zijn gemeenten positief over het gebruik ervan. Een gebiedsverbod wordt vooral gezien als ultimum remedium en wordt meestal pas ingezet als andere maatregelen geen uitkomst meer bieden. Het beoogde doel van de maatregel is daarom vooral om een bepaalde wijk of gebied (tijdelijk) te ontlasten. Dat doel wordt in veel gevallen  in ieder geval bereikt.  Dat een gebiedsverbod wellicht tot gedragsverandering leidt bij de overlastgever wordt niet realistisch geacht en wordt vooral gezien als eventuele positieve bijvangst.

Wanneer we kijken naar hoe de toepassing van de Wet MBVEO verder versterkt kan worden gaat het vooral om een implementatievraagstuk en niet zozeer om juridische aanpassingen van de wet. De voornaamste winst is namelijk vooral te behalen in het vergroten van de bekendheid over de toepassingsmogelijkheden van de wet. Een gemeentelijke organisatie heeft een aanjager nodig die zegt: “We hebben overlast in onze gemeente en dit instrument staat ons nu eenmaal ter beschikking. Voor alles een eerste keer, dus nu gaan we er gebruik van maken. We leren het vanzelf.”

Klik HIER om het eindrapport te downloaden.

Rekenkamer Amersfoort: handhaving van de openbare ruimte door BOA's

In opdracht van de rekenkamer Amersfoort gaan we onderzoek uitvoeren naar de handhaving van de openbare ruimte door BOA's. De centrale onderzoeksvraag luidt als volgt: Hoe functioneert de inzet van boa’s bij handhaving in de openbare ruimte, wat zijn de ervaringen van inwoners daarmee en hoe verloopt de samenwerking met de burgemeester, de politie en andere organisaties?

WODC: rechtsvergelijkende verkenning - de verwerking van politiegegevens in enkele Europese landen

In de Wet politiegegevens, die in 2008 in werking is getreden, staat welke eisen gelden voor het verwerken van politiegegevens. Door technologisering en digitalisering is de Wet politiegegevens gedateerd geraakt. Daarnaast zijn er in het gebruik van de wet knelpunten geconstateerd. Wij brachten in opdracht van het WODC (Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum, ministerie van JenV) in kaart hoe in België, Denemarken, Duitsland (meer specifiek Nordrhein-Westfalen), Finland en Ierland de verwerking van de politiegegevens is geregeld.

Lees hier het rapport.

We beschrijven de wettelijke systemen van de vijf landen voor de verwerking van politiegegevens en behandelen de bevoegde autoriteiten in de onderzochte landen. Ook gaan we in op de verschillende aspecten van de verwerking van politiegegevens in wet en (waar relevant en mogelijk) praktijk.

Typisch Nederlands

Het begrip ‘politiegegevens’ en de bijbehorende wetssystematiek lijkt iets typisch Nederlands te zijn. De definitie van 'politiegegevens' maakt meer een koppeling met de politietaken uit de Nederlandse Politiewet dan met de Europese richtlijn gegevensbescherming opsporing en vervolging (Richtlijn). Daarnaast is er een knip tussen de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. De vijf onderzochte landen gaan uit van de bescherming van persoonsgegevens (in Europeesrechtelijke zin) door de politie en andere bevoegde autoriteiten. Enkele landen hebben de Algemene Verordening Gegevensverwerking en de Richtlijn uitgewerkt in één privacywet, met een apart hoofdstuk voor de implementatie van de Richtlijn; andere landen hebben een aparte omzettingswet voor de Richtlijn en soms daarnaast nog specifieke wetgeving over de verwerking van persoonsgegevens door de verschillende bevoegde autoriteiten.

Zelfde uitdagingen

Alle bestudeerde landen staan voor dezelfde uitdagingen wat betreft digitalisering en technologisering: aan de ene kant is er de wens de wetgeving zo ‘technologieneutraal’ mogelijk te formuleren om ruimte open te houden voor de snelle ontwikkelingen, aan de andere kant is er vanuit grondrechtenoogpunt de eis om zo specifiek mogelijk te zijn. Geen enkel bestudeerd land lijkt nog een pasklare oplossing te hebben gevonden voor dit dilemma. We concluderen dat dit in de praktijk tot gevolg heeft dat er erg voorzichtig wordt omgegaan met de inzet van nieuwe technologische mogelijkheden bij de verwerking van persoonsgegevens.

 

 

Gemeente Rotterdam: evaluatie toepassing artikel 13b Opiumwet

De afgelopen decennia zijn gemeenten steeds belangrijker geworden voor de aanpak van maatschappelijke onveiligheid. Bij de burgemeester berust de verantwoordelijkheid voor het ontwikkelen, uitvoeren en aansturen van het integraal veiligheidsbeleid en daarmee samenhangend heeft de burgemeester steeds meer instrumenten en bevoegdheden in handen gekregen voor de aanpak van problemen op het terrein van openbare orde en veiligheid. Het gaat dan bijvoorbeeld om de aanpak van overlast door jongeren of overlast die samenhangt met voetbalwedstrijden. De Wet Damocles, neergelegd in artikel 13b Opiumwet, maakt de sluiting van een woning of een bedrijfspand mogelijk vanwege drugshandel of strafbare voorbereidingshandelingen in verband daarmee.

In de gemeente Rotterdam is inmiddels ruime ervaring opgedaan met het nemen van maatregelen en het doen uitgaan van waarschuwingen op grond van artikel 13b Opiumwet. Het aantal maatregelen neemt over de jaren heen toe en het percentage bezwaarschriften lijkt ook te stijgen (in 2018 is tegen 50% van de besluiten bezwaar gemaakt). Het beleid dateert van 2011, maar is per 15 januari 2019 aangepast; sindsdien kan ook een 13b-maatregel worden opgelegd wanneer ‘voorwerpen en stoffen aanwezig zijn voor het telen of bereiden van drugs’. In een beleidsevaluatie wil de gemeente Rotterdam vaststellen in hoeverre de toepassing van art. 13b Opiumwet bijdraagt aan de beleidsdoelen die de gemeente in zijn beleidsregel heeft gesteld.

Pro Facto voert dit onderzoek uit in samenwerking met prof. mr. Michel Vols (hoogleraar Openbare-orderecht en verbonden aan het Centrum voor Openbare Orde en Veiligheid (COOV) van de Rijksuniversiteit Groningen).

WODC: werkwijze en verdienmodel 'No cure, no pay'-bedrijven

Het aantal ingediende bezwaar- en beroepschriften tegen de bepaling van de Waardering Onroerende Zaken (WOZ) en de Belasting van Personenauto’s en Motorrijtuigen (BPM) door no cure no pay-bedrijven is in de afgelopen jaren gestegen. Wanneer een bezwaar- of beroepschrift (gedeeltelijk) gegrond wordt verklaard krijgen deze bedrijven een proceskostenvergoedingen uitbetaald door  gemeenten (voor de WOZ) en de Belastingdienst (voor de BPM). Met het oog op de vraag of het mogelijk is deze kosten terug te dringen onderzochten Breuer&Intraval en Pro Facto in het onderzoek Van beroep in bezwaar in opdracht van het WODC de werkwijze en het verdienmodel van no cure no pay-bedrijven. Download hier het rapport.

In dit onderzoek hebben we de werkwijze en het verdienmodel in kaart gebracht van no cure no pay-bedrijven (ncnp-bedrijven) die zich richten op het bijstaan van burgers bij het indienen van bezwaar of beroep op twee terreinen: de WOZ en de BPM. Hoewel in beide gevallen de wetgeving de mogelijkheid biedt om in bezwaar (en eventueel beroep) te gaan tegen een beslissing van een overheidsorgaan, bestaan er dusdanig veel verschillen in het proces en in de wetgeving tussen de WOZ en BPM dat we de onderwerpen in twee deelonderzoeken hebben bestudeerd.

Niet één werkwijze bij WOZ-bezwaren

Uit het onderzoek komt ten aanzien van de WOZ vooral naar voren dat er niet gesproken kan worden van ‘een’ werkwijze van ncnp-bedrijven (noch van gemeenten), maar dat er sterke verschillen bestaan tussen de bedrijven. Uit een enquête blijkt dat klanten doorgaans tevreden zijn over de diensten van de ncnp-bedrijven. De ncnp-bedrijven zijn niet veel effectiever dan particulieren: wanneer particulieren zelfstandig bezwaar maken is dat bijna even vaak gegrond als wanneer een ncnp-bedrijf dat doet. Sommige gemeenten worden geconfronteerd met relatief veel bezwaren en hogere uitvoeringskosten. Verder hebben we anekdotisch bewijs gevonden voor handelingen die gericht lijken op ‘profiteren’ van bestaande wet- en regelgeving, maar de algehele indruk is dat dit bij de WOZ niet kenmerkend is voor het grootste deel van de ncnp-bedrijven.

Bezwaar tegen BPM

Jaarlijks ontvangt de Belastingdienst ongeveer 3.500 tot 4.500 bezwaarschriften op de waardebepaling van tweedehands geïmporteerde auto’s voor de Belasting van Personenauto’s en Motorrijtuigen. Het aandeel van ncnp-bedrijven in de bezwaar- en beroepsprocedures is ten minste 95 procent. Het gaat om drie ncnp-bedrijven die de procesgang domineren, andere partijen spelen niet of nauwelijks een rol. Met name garagehouders die tweedehands auto’s invoeren zijn klant van de ncnp-bedrijven. Tegen ongeveer de helft van de besluiten van de Belastingdienst wordt in beroep gegaan. Dat loont ook: in (hoger) beroep wordt 48 procent van de bezwaarmakers alsnog (gedeeltelijk) in gelijk gesteld, waardoor het ncnp-bedrijf een proceskostenvergoeding krijgt.

Waardebepaling blijft reden voor discussie

De waardebepaling is bij zowel WOZ als BPM de kern van het probleem. Bij geïmporteerde tweedehands voertuigen zal altijd discussie mogelijk zijn over de waarde en daarmee over de hoogte van de te betalen BPM. Bij woningen vindt waardering plaats met een modelmatige waardebepaling, waarbij sprake is van een systematische vergelijking tussen woningen waarvoor de kenmerken van grote aantallen woningen met elkaar worden vergeleken. Het is volgens de onderzoekers dan ook niet bijzonder dat de waarde bijgesteld dient te worden wanneer er door de gemeenten massaal wordt gewaardeerd en vervolgens in bezwaar en beroep naar de individuele woning wordt gekeken.

Bekijk ook het Kassa-item hierover!

Chantal Ridderbos-Hovingh

uw contactpersoon
Chantal Ridderbos-Hovingh

Chantal is voor dit onderwerp onze contactpersoon.
Meer informatie over haar vindt u hier.
050 313 98 53

Neem contact op met Chantal

Zoeken