Onder voorwaarden is in Nederland afbreking van een zwangerschap ná 24 weken mogelijk. Pro Facto en het Amsterdam UMC hebben de regeling die hiervoor geldt het afgelopen jaar geëvalueerd. Uit het onderzoek blijkt dat de regeling te weinig ruimte lijkt te laten voor artsen en ouders om het gesprek aan te gaan over late zwangerschapsafbreking.
Klik hier voor meer informatie en het rapport. Doordat de regeling onvoldoende duidelijkheid en zekerheid biedt, zijn artsen uit angst voor strafvervolging terughoudend om late zwangerschapsafbreking uit te voeren, ook als dit wel kan op basis van de regeling. De regeling heeft als onbedoeld gevolg dat ouders naar België uitwijken voor late zwangerschapsafbreking. Wat zijn de verschillen tussen het Nederlandse en Belgische systeem? En wat zijn mogelijke oplossingen?
Het afgelopen jaar kwam de regeling over late zwangerschapsafbreking verschillende keren in het nieuws; onder andere de Volkskrant (zie bijvoorbeeld hier en hier) en RTL berichtten over ouders die naar België gingen voor afbreking van de zwangerschap van een kindje met ernstige afwijkingen. Uit onze evaluatie blijkt dat ouders dit als zeer belastend ervaren.
Verschillen België en Nederland
In Nederland geldt voor abortus tot 24 weken de Wet afbreking zwangerschap. Daarna geldt de Regeling beoordelingscommissie late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging bij pasgeborenen (Regeling). Volgens de Regeling is afbreking van een zwangerschap ná 24 weken toegestaan bij ernstige aandoeningen bij de foetus, als aan een aantal zorgvuldigheidseisen is voldaan. Als verwacht mag worden dat het kind niet buiten het moederlichaam in leven zal blijven (‘categorie 1’), zijn dat de geldende wetten en regels en de normen van de beroepsgroep (gynaecologen). Als het kind (een) aandoeningen(en) heeft die tot ernstige en niet te herstellen functiestoornissen leidt/leiden, óf als voor het kind naar redelijke verwachting een beperkte kans op overleven bestaat (‘categorie 2’) gelden de zes zorgvuldigheidseisen uit de Regeling. Het gaat onder meer om:
- geen redelijke twijfel over de diagnose en prognose;
- actueel of te voorzien uitzichtloos lijden bij het kind;
- de arts is met de moeder/ouders tot de overtuiging gekomen dat er geen redelijke andere oplossing is voor de situatie van het kind;
- ‘second opinion’; ten minste één andere onafhankelijke arts óf het behandelteam moet schriftelijk een oordeel geven over de zorgvuldigheidseisen.
Volgens de Belgische Wet betreffende de vrijwillige zwangerschapsafbreking is abortus mogelijk tot twaalf weken na de bevruchting, ongeacht de reden daarvoor. Daarna kan een zwangerschap onder andere worden afgebroken als vast staat dat het kind zal lijden aan een uiterst zware kwaal die als ongeneeslijk wordt erkend op het moment van de diagnose. In dat geval moet de arts bij wie de vrouw is gekomen, de medewerking vragen van een tweede arts, wiens advies bij het dossier wordt gevoegd.
De Belgische wet is dus flexibeler als het gaat om late zwangerschapsafbreking, omdat er niet, zoals in Nederland, een harde 24-wekengrens is. Tussen de twaalf en 24 weken zwangerschap is de Belgische abortuswet juist strenger, omdat er ná twaalf weken een uiterst zware, ongeneeslijke kwaal bij het kind moet zijn (of ernstig gevaar voor de moeder). Het criterium ‘uiterst zware, ongeneeslijke kwaal’ is minder specifiek en strikt dan de eisen van de Nederlandse regeling; uit de interviews met Belgische artsen komt de indruk dat de Belgische wet in meer gevallen late zwangerschapsafbreking mogelijk maakt dan de Nederlandse Regeling. In België zijn geen specifieke criteria voorgeschreven in de wet om te bepalen wat in concrete gevallen geldt als uiterst zware en ongeneeslijke kwaal; de invulling van het Belgische criterium wordt aan de artsen overgelaten.
Knelpunten
Er is nog veel onduidelijkheid onder artsen en ouders over de regels rondom late zwangerschapsafbreking in Nederland en België. Zo weten sommige ouders niet dat abortus ná 24 weken überhaupt een optie is. Artsen zijn (te) voorzichtig om late zwangerschapsafbreking uit te voeren, door strikte uitleg van de zorgvuldigheidseisen uit angst voor strafrechtelijke gevolgen, maar ook omdat ze niet altijd bekend zijn met alle ins en outs van de Regeling. Uit onze informatie over de praktijk in België blijkt dat Nederlandse koppels niet zomaar uitwijken naar het buitenland; het gaat onder meer om laat gediagnosticeerde hersenafwijkingen. De Belgische artsen geven aan dat de verzoeken goed zijn onderbouwd. In sommige gevallen bestaat het vermoeden dat de late zwangerschapsafbreking ook in de Nederlandse Regeling had gepast.
Daarnaast leeft bij sommige Nederlandse artsen de onterechte angst dat een verwijzing naar het buitenland strafbaar is. Een goede overdracht aan een buitenlandse arts en de nazorg aan de betrokken vrouw en haar partner hebben hieronder te lijden.
Dat ouders zich gedwongen zien om naar België te gaan voor late zwangerschapsafbreking, zorgt bij hen voor extra emotionele belasting, en praktische bezwaren (zoals het over de grens moeten brengen van een dood kindje). Belgische artsen geven daarbij aan dat Nederlandse stellen over het algemeen pas later in de zwangerschap bij hen komen dan Belgische stellen, wat zij als problematisch ervaren.
Wat kan er beter, en hoe?
In de evaluatie doen we in totaal 22 aanbevelingen om de Regeling en de praktijk te verbeteren. We bevelen bijvoorbeeld betere voorlichting en scholing aan voor artsen en ouders over:
- de (on)mogelijkheden van late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging bij pasgeborenen;
- de uitvoering van late zwangerschapsafbreking in het buitenland.
Nederlandse artsen vinden het lastig dat late zwangerschapsafbreking nu achteraf getoetst (en mogelijk strafbaar gevonden) wordt. Tegen toetsing vooraf zijn principiële bezwaren, zoals dat het om een medische beslissing gaat; het is aan de arts om daarover vanuit diens professionele deskundigheid en verantwoordelijkheid te oordelen. Als de Beoordelingscommissie vooraf goedkeuring zou geven, is het onduidelijk wie achteraf verantwoordelijk kan worden gehouden en zo nodig aangesproken. We bevelen wel aan om artsen meer te ondersteunen, bijvoorbeeld met het al bestaande Artsensteunpunt Levenseinde Kinderen. Ook bevelen we aan dat het oordeel ‘zorgvuldig’ van de Beoordelingscommissie een eindoordeel wordt, zonder nog een tweede toetsing door het Openbaar Ministerie (OM).
De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) is van plan uiterlijk in oktober op het evaluatierapport te reageren, schrijft hij aan de Tweede Kamer.
Wilt u meer weten over ons onderzoek en advies in het gezondheidsrecht, en wat wij daarin voor u kunnen betekenen? Neem dan contact op met Nicolette Woestenburg (
Dit is een artikel van Tinka Floor uit onze nieuwsbrief Zorg. Geïnteresseerd in de zorg en het sociaal domein? Meld u aan via